Een ‘zure oude man’ en een ‘databoer’ over de toekomst van ons pensioenstelsel

Met ons pensioenstelsel is niet van alles mis. De perceptie is veel te negatief. Tot die conclusie kwamen Peter Hein van Mulligen (CBS) en Han de Jong (ABN Amro) op de vijfde Bismarck-lezing. ‘De persoonlijke pensioenpot is zo persoonlijk niet. Ik kan er meer niet dan wel mee doen.’

Door Maarten van der Pas

‘We zitten met zijn allen in een bestelwagen en rijden op een weg die steeds smaller wordt. Het punt dat we nog kunnen keren zijn we al voorbij. Er rest ons niets anders dan door te rijden en te zien waar we uitkomen.’ Dit is het gevoel dat Han de Jong, hoofdeconoom bij ABN Amro, heeft bij de discussie over herziening van ons pensioenstelsel.

Na actuarissen, sociale partners en filosofen stonden er bij de vijfde Bismarck-lezing met Han de Jong en Peter Hein van Mulligen twee hoofdeconomen van respectievelijk ABN Amro en het CBS voor de zaal met pensioenprofessionals. Hoe kijken zij als buitenstaanders tegen de herziening van het Nederlandse pensioenstelsel aan? Zijn alle voorgestelde veranderingen ook verbeteringen? En waarom is er in ons land zo’n negatief beeld bij het stelsel dat als één van de beste in de wereld wordt gezien.

De Jong verontschuldigde zich vooraf als hij als een zure oude man zou overkomen. Zijn voordracht had als titel ‘De hervorming van een goed stelsel’, wat zijn positie in de discussie over de stelselherziening al aangeeft. De econoom had de lachers op zijn hand. Hij ging soms kort door de bocht, schoot met losse flodders en gaf hier en daar een sneer. Actuarissen kregen de schuld van het afnemende positieve saldo tussen pensioenpremies en –uitkeringen, hoewel zij het ook maar met de rekenrente moeten doen. Ondanks haar goede bedoelingen wist voormalig staatssecretaris pensioenzaken Jetta Klijnsma niet waar het heen moest met ons pensioenstelsel. Martin van Rooijen van de politieke partij 50Plus werd De Jongs vriend, nadat die het roerend eens was met een opiniestuk van hem en Bernard van Praag over de rekenrente.

Betaalbaartheid AOW en pensioen

Maar De Jong zette de zaal ook aan het denken. Zoals over het steeds grotere macro-economische gewicht dat ons pensioenvermogen. Het Nederlandse pensioenvermogen is 182% van het bruto binnenlands product. Dat percentage is de laatste tien jaar flink gestegen. ‘Wordt dit gegeven bij de discussie over de stelselherziening wel meegenomen’, vroeg hij zich af. De econoom denkt van niet.

Van Mulligen noemde zich een ‘databoer’ die ‘meer van de feiten en minder van de mening is’. Hij liet in zijn presentatie dan ook vooral de cijfers over pensioen, werk en inkomen zien. Die zijn vaak al veelzeggend genoeg. Zo gaapt er een kloof van EUR 11 miljard tussen de AOW-premies en uitkeringen en stemt de prognose voor de werkzame beroepsbevolking die de AOW moet opbrengen niet hoopvol. ‘Was de verhouding in de jaren vijftig nog 4 werkenden op 1 AOW-er, dat wordt 1 op 2. Dat los je niet op met migranten.’

Als de arbeidsparticipatie de trend volgt dan is er rond 2060 een werkzame beroepsbevolking van 9 miljoen mensen. Dat komt deels doordat vrouwen nu vaker werken dan vroeger en deels doordat mensen langer door blijven werken. Zou de arbeidsparticipatie ineens niet meer stijgen en constant blijven op het huidige niveau, dan komt die in 2060 uit op iets meer dan 8 miljoen werkenden. ‘Het gat van 1 miljoen mensen is van invloed op de betaalbaarheid van AOW en pensioen’, stelt Van Mulligen vast.

Welvarende gepensioneerden

Van Mulligen en De Jong weerlegden de opvatting, dat er van alles mis is met ons pensioenstelsel. ‘Wij hebben een keurig pensioenstelsel’, stelde De Jong vast. ‘Volgens onderzoek van Mercer is het het op één na beste systeem in de wereld, na Denemarken. Internationaal gezien hebben Nederlanders één van de geringste inkomensdalingen bij pensionering. En vergeleken met het buitenland is er in ons land zeer weinig armoede onder ouderen.’

Van Mulligen liet zien dat de armoede onder gepensioneerden in Nederland bijna verdwenen is en het laagst is in de Europese Unie. ‘Dat is een grote verdienste van onze pensioenen. Gepensioneerden maken een inhaalslag als het om besteedbaar inkomen gaat. Hun besteedbaar inkomen ten opzichte van dat van werknemers zit sinds 2001 in de lift.’

Het beeld dat gepensioneerden zwaarder werden getroffen door de economische crisis dan werknemers en zelfstandigen klopt niet, aldus Van Mulligen. ‘Zelfstandigen leverden relatief meer koopkracht in dan ouderen. Als de koopkrachtontwikkeling voor (2005-2009) en na (2009-2013) de crisis wordt bekeken, dan hebben zelfstandigen en werknemers een relatief grotere achteruitgang dan gepensioneerden.’

Volgens De Jong kan ons pensioenstelsel wel een paar goede communicatiemensen gebruiken die vertellen dat het zo slecht nog niet is.

Hoogopgeleide vrouw dankt laagopgeleide man

Wat Van Mulligen een verrassende ontwikkeling vindt, is dat de pensioenleeftijd van mannen de laatste paar jaar doorstijgt en die van vrouwen niet. ‘Een verklaring heb ik niet voor deze trend’, vertelt hij. Door de afschaffing van de VUT en prepensioen stijgt de arbeidsparticipatie van 55-plussers de afgelopen jaren. Waar mannen doorstijgen doen vrouwen dat kennelijk niet.

Een andere veelzeggende statistiek is dat laagopgeleide mannen de hoogste gemiddelde leeftijd hebben waarop ze met pensioen gaan en hoogopgeleide vrouwen de laagste. Van Mulligen: ‘De laagopgeleide man subsidieert het pensioen van de hoogopgeleide vrouw.’ Daarbij is de levensverwachting van laagopgeleide mannen en vrouwen drie jaar lager dan die van hoogopgeleide mannen en vrouwen, respectievelijk 65 + 21 en +17 jaar tegenover 65 + 24 en +20 jaar.

Onpersoonlijke pensioenpot

Van het persoonlijk vermogen zag De Jong zeker de voordelen. Het verschaft inzicht in hoeveel is opgebouwd en het maakt duidelijker dat het uiteindelijke pensioen onzeker is. Hoewel dat laatste door het afstempelen en niet-indexeren bij de deelnemers inmiddels wel duidelijk is, merkte hij schamper op.

‘Maar het lijstje met wat ik niet kan met mijn persoonlijke pensioenpot is langer’, betoogde hij. ‘Ik kan niet zelf bepalen hoeveel ik inleg, ik kan niet bepalen waarin mijn geld wordt belegd, ik kan geen geld aan mijn pot onttrekken anders dan voor pensioen, ik kan mijn vermogen niet doorgeven aan mijn kinderen en ik kan de beleggingsrendementen in een goed beursjaar niet incasseren. Hoe persoonlijk is de persoonlijke pensioenpot nou echt?’, hield hij het publiek voor.

Waar zijn de beleggers?

Met de rekenrente was De Jong snel klaar. ‘Afschaffen. De strikte toepassing van de rekenrente heeft tot een negatieve perceptie van ons pensioenstelsel geleid. We hebben in Nederland één van de grootste pensioenvermogens ter wereld en toch dreigen er kortingen en wordt er niet geïndexeerd. Dat is niet uit te leggen.’

De econoom pleit ervoor om met het verwachte beleggingsrendement te rekenen. Hij sprak een pensioenfonds dat op lange termijn een rendement nodig heeft van 2,8% om aan alle verplichtingen te voldoen inclusief indexatie. Waarom moet het dan met een lagere rekenrente werken, vraagt De Jong zich af. Hij nam ook het ABP als voorbeeld, dat in de afgelopen 24 jaar een gemiddeld rendement heeft gehaald van 7,7%. Over de laatste 10 en 5 jaar was het rendement respectievelijk 6,4% en 8,7%. De Jong pleitte ervoor om toekomstige pensioenverplichtingen contant te maken met het verwachte rendement op beleggingen. ‘Wat wij percipiëren als grote problemen, zal dan minder groot blijken. Ik mis sowieso de beleggers in het debat over de toekomst van ons pensioenstelsel. Ik zie veel hooggeleerde personen voorbijkomen maar hoor nooit een belegger.’
Een belangrijke oorzaak van onze ‘problemen’ ligt bij de rekenrentemethodiek, stelt De Jong. ‘Maar die blijft in de herzieningsvoorstellen ongemoeid.’

Rechtvaardiging van stelselherziening

In sommige redenen die worden aangehaald om ons pensioenstelsel te wijzigen kan De Jong zich vinden, zoals de stijgende levensverwachting. Maar bij een argument als ‘het huidige stelsel heeft de verwachtingen niet waargemaakt’ vraagt hij zich af wat die verwachtingen dan waren? En waar het huidige stelsel al als complex wordt ervaren, dreigt het nieuwe stelsel eerder complexer dan eenvoudiger te worden. De invoering van het nieuwe stelsel zal ingewikkeld zijn en volgens de econoom wellicht gepaard gaan met hoge transitiekosten.

Op een vraag uit de zaal wat De Jong de SER zou adviseren, antwoordde hij: ‘Handhaaf het huidige pensioenstelsel in grote lijnen. Kijk goed naar de doorsneepremie, want dat heeft met solidariteit te maken. En schaf de huidige rekenrente af en vervang die door iets realistischer.’ Andere ‘sterke punten’ die volgens de econoom behouden moeten blijven zijn de verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning. ‘Maar rechtvaardigen de redenen voor herziening de mate van herziening?’, vraagt De Jong zich af. ‘Ik betwijfel het.’

Auteurs: Omara Nahar, Elizabeth James-Tingen